We’ve updated our Terms of Use to reflect our new entity name and address. You can review the changes here.
We’ve updated our Terms of Use. You can review the changes here.

Seventy Seconds

by Har$

/
  • Streaming + Download

    Includes unlimited streaming via the free Bandcamp app, plus high-quality download in MP3, FLAC and more.

    The digital download comes with a '2011 in precisely one minute' bonus track, and with a 42 pages PDF e-Book containing the 52 weekly HardHoofd texts (in Dutch), pictures and two 2011 SoundBlog entries dedicated to the project, its origin and its progress.
    Purchasable with gift card

      €12.34 EUR  or more

     

1.
« Op de avond van Driekoningen in een woest hobbelende bus onderweg van Koog terug naar huis, merk ik dat er linksboven in mijn mond een tandje loszit. Met opgetrokken bovenlip tuur ik in de spiegelende busruit. Wat is er nou weer loos? Het is een snijtand en hij wiebelt vervaarlijk. Ik steek twee vingers in mijn mond en wrik er wat aan. Dan schiet het ding los. Zit die tand ineens tussen mijn vingers. Twee meisjes verderop in de bus schieten in een onbedaarlijke giechel. Een mevrouw tegenover me trekt een vies gezicht. Ze wendt snel haar hoofd af, terwijl het toch een pracht van een tand is. Helemaal gaaf, helemaal goed. Hoe kan dat nou? Hoe kan het dat zo'n ding dan losschiet? Met het puntje van mijn tong lik ik bedachtzaam de holte in mijn kaakbeen. Ik had zout verwacht. Maar het smaakt zoet. Wat later thuis spoel ik het ivoortje onder de kraan met heet water en stop het terug in het gat. Duw even hard door dan. Met een beetje geluk groeit-ie vannacht wel weer vast. Alleen niet te hard lachen. En bij het praten snel het mondje dicht. »
2.
« Toen ik voor de derde achtereenvolgende avond de vrijwel lege gelagkamer van herberg ‘The Three Gables’ binnenstapte, begroette de waardin mij met handenklappen. Terwijl ze met een gulle lach het eigenlijk al heel blinkende tafeltje waaraan ik plaatsnam nog eens extra opwreef, mijmerde ze hardop over schoonheid, over liefde, en over geluk. Het was erg lang geleden alweer dat Mary Vee vanuit Birma in Brandon, Oregon, belandde. Schoonheid, liefde en geluk had zij er niet gevonden, vertelde ze, maar voor haar dochter, ja, voor haar dochter lag dat allemaal wel in het verschiet. Mary Vee haalde een prentbriefkaart uit de zak van haar schort en stopte me die in de handen. Het kaartje kwam uit Boedapest. Aan de ene kant was er een foto van het Parlementsgebouw, met achter een blauwe lucht en voor een blauwe Donau. Aan de andere kant las ik: Ma, alles is goed, maak je maar geen zorgen. De gebouwen zijn prachtig. Ik neem mijn vitamines en mijn calciumpillen, en iedere ochtend eet ik een banaan. Liefs... Het stond er. Echt. »
3.
« Drie van de wagons staken nog in de tunnel. Een man met een groene boodschappentas deed wat snelle passen in mijn richting en kwam naast me staan. Hij schudde nerveus met zijn hoofd en prevelde iets over het metrostel dat plotseling een rare sprong had gemaakt en toen met een klap tot staan was gekomen. Een vrouw in een rode wollen winterjas viel hem bij. Hoorde je dat afschuwelijke gekraak? Het klonk net alsof er iets scheurde. Alsof er iets scheurde dat tegelijkertijd werd geplet. Ik heb van mijn hele leven zo’n geluid nog niet eerder gehoord, fluisterde ze. De vrouw klonk bang, maar ook verontwaardigd. Ze legde een hand op mijn arm. En die schreeuw! Hoorde je die gil? Net voor het gepiep van de remmen? Haar hand trilde. De vrouw in de rode jas keek naar de man met de groene tas. Toen keken ze allebei naar mij. Het was heel stil op het perron. Er zoemde enkel zachtjes een lage elektrische brom. Iedereen wachtte op het omroepbericht. »
4.
« Boven Rita's bed hing een enorme kaart van Nederland die met meer dan honderd halve pingpongballetjes was beplakt. “Zelf gemaakt,” vertelde ze trots. Er was ook een knopje waarmee je al die balletjes, knip-knip-knip, op kon laten lichten. Van Den Helder tot Maastricht. Ze deed het me voor. Ik moest denken aan een kermis in Straatsburg, heel lang geleden. En dat het verdomd veel pingpongballetjes waren. “Elk van die balletjes is van een ridder,” verklaarde Rita. “Van een ridder van adel. Ik heb ze allemaal genaaid.” Ze woog daarbij glimlachend haar borsten, één in elke hand. “Soms hadden die ventjes wel twee geslachten,” fluisterde ze met een knipoog. “Ik trek even een truitje aan,” zei ik. “Het is wel erg koud, hè? Jij wilt er vast ook eentje, niet, lekkertje?” In de woonkamer stond de televisie aan. Er speelde iets laats. Zonder geluid, maar met veel leersex en laarzen. Het kon me niks meer schelen. In het voorbijgaan griste ik een fles wijn mee die op het aanrecht stond. Ik tipteende er gauw de trap mee af. De deur uit. De straat op. »
5.
« In het portiek naast de frisdrankenautomaat staat een zwaar besnorde bolle dertiger in het weerlicht van een haperende tl-buis een volksdanseresje tegen de ruit op te vrijen. Ik duw de deur open en stap naar binnen. Als ik omzichtig in mijn beurs begin te rommelen, trekt het kind met een vrije hand haastig haar plooien rokje tussen billen en beslagen ruit omlaag. Tegen wil en dank snuif ik het ranzige luchtje dat die twee afgeven. Het meisje blaast haar berijder in de ogen en wrijft - weer met die ene vrije hand - haar haren naar achteren toe. Even kijkt ze me aan. Ze trekt daarbij met haar wenkbrauwen als om te zeggen dat zij het ook niet kan helpen. Snormans blijft onverstoorbaar rondjes rijden met zijn kruis, terwijl hij hijgerig Romaanse klanken voortbrengt. Eén voor één laat ik vier muntjes in het gleufje van de automaat glijden. Ik druk op de knop voor een blikje cola, dat met veel kabaal beneden uit de machine duikelt. Buiten bonken de diepe beats van de vrije disco aan de overkant. Ik trek het blikje open en neem een gulzige slok. De cola is lauw. »
6.
« “Kinderen?” vroeg de sjofel geklede man die naast ons zat. Hij keek naar de glimmende ring die Lisa afwezig tussen duim en wijsvinger in de rondte draaide. Ze liet hem gelijk los. In het schemer van de kroeg lichtten de wangen van de vent rood op en zijn verweerde kop begon te zwellen. “Erfgenamen!” riep hij. “Fakkeldragers! Kerels uit een stuk van Jannes de Wit!” Hij sloeg met de palmen van beide handen hard op het tafeltje. De glazen rinkelden. “Tot-op-de-bodem-drinkers, niks geen pijpenrokers!” Hij stond op en plantte zijn gebalde vuisten in zijn dijen. Met een dwingende blik bracht hij zijn hoofd tot vlak bij dat van Lisa. “Oost-Indievaarders!” deed hij er een schepje bovenop. Toen bedaarde hij. “Nageslacht,” mompelde de man. Zijn kop zonk diep tussen zijn schouders en hij deed zijn ogen dicht. “Dat is het klappen van de tijd, die almaar op je toekomt.” »
7.
« Het donkere ronken van het verkeer op de snelweg naar Santa Fe en het nerveuze striduleren van de cicaden buiten omlijsten het geratel van een jonge Chinees die zich op het flatscreen in de hoek van de kamer onstuimig door een pianoconcert van Liszt heen worstelt. Ik probeer me te concentreren op mijn tekst, maar al snel heb ik er genoeg van. Ik gooi het manuscript op het tafeltje bij het open raam. Ook de pianomuziek stopt. Alles stopt, behalve het zweet dat in straaltjes langs mijn nek glijdt. Ik sta op en wankel naar de badkamer. Onderweg grijp ik een fles whisky. Ik draai de dop eraf en neem een paar flinke slokken. De alcohol brandt in mijn keel en ik begin nog harder te zweten. Ik laat het badwater lopen en duw mijn kop onder de koude kraan. Dat kalmeert. Een beetje. Waggelend en naakt sta ik voor de spiegel. Ik word er niet vrolijker van. Mijn hart bonkt in mijn borst en in mijn buik trekken de darmen zich samen. Ik druk mijn lippen op het glas en brom de eerste zinnen van morgen: “Het kalm golvende chloorwater spetterde blauwige vonkjes. De lijnen van de betegelde wanden wuifden als eenzame spruiten van riet in een plas. Op de bodem van het zwembad lag een vrouw in een rode jas.” Precies op hetzelfde moment verdrinkt er een man in de Zuid-Willemsvaart. Het was vandaag zijn eerste werkdag, als tijdelijk sluiswachter. »
8.
« ‘We zatren lekker te warcraften toen de hond ineens ontzettend begon te janken. Die moest pissen, dacht ik. Daarom gingen we even de straat op.’ ‘Het was dinsdagmiddag, en er was verder geen mens. Zie je dat? vroeg ik aan Steven. Die zei van God, ja. Achter de flats, aan de andere kant van het kanaal trok een enorme lichtbol baantjes langs de hemel, kwam vervolgens, pzoefff!, recht op ons af en bleef voor onze neuzen in de lucht hangen.’ ‘In het midden was er een venster, waar een fel oranje licht uit flitste. Het had de vorm van een rugbybal. Steven dacht meer aan een boemerang. Maar ik stond wel mooi de hele tijd op de stoep te kijken, terwijl hij naar binnen rende om de camera te halen en foto’s te maken. Die waren allemaal overbelicht. Dat is logisch natuurlijk, met die felle flitslamp. Wat een ogen en oren moet dat ding hebben gehad! Om van die afstand zo precies te mikken… Na een minuut of twee schoot-ie ineens weer weg, pzoefff!, net zo lijnrecht. Doodstil werd het. Zo stil had ik het nog nooit gehoord. We stonden allebei te trillen als rietjes.’ En de hond? ‘Die heeft tegen de Opel van de buren gepist. Toen zijn we weer naar binnen gegaan.’ »
9.
« ‘Madurodam,’ dacht ik. ‘Afsluitdijk. Micastraat. Gouden Koets. Nassaulaan. Pepernoot. Watersnood...’ De hemel was onbewolkt, mariablauw, en het vliegtuig zette de landing in. We daalden. Ik was er bijna. Van onderen. Het ging zo razendsnel dat het veel op vallen leek. ‘Tsjakka!’ riep een bekende stem door de luidsprekers. Een speeldoosje tingelde Zie Ginds Komt. ‘Is Nederland er klaar voor?’ Alweer een hectometer. Lager. Down. Down. ‘Mayday...?’ ‘Mayday!’ De motoren ronkten, het suisde in mijn oren en de traagheid drukte mijn rug in het met linnen beklede schuimplastic, plat op het aluminium buizenframe van de tweedeklas stoel. Ik keek opzij, naar links. De buurvrouw sliep. Toen andersom naar rechts, het raampje uit. Beneden gaapten grijze waterdiepten. Zag ik daar de Euromast? Was het Schiphol dat er in de verte daagde? Of was het het Centraal Station? ‘Mannen bellen gratis!’ schoot het me nog door het hoofd, maar ik wist dat het niet waar was. Toen kwam de klap, en zwol rondom mij massaal het Wilhelmus aan. Steunzenders en draaiantennes. Ook dat was Nederland. »
10.
March 5 - 11 01:10
« Dromen betekenen helemaal niks, want onderweg van Londen naar Osaka droomde ik boven Siberië van mensenneuzen die op zittende vrouwen lijken, op de rug gezien. Drie dagen later was het Hatsu-Kobo. Dichte rijen volk slingerden vanuit alle hoeken van Kioto in de richting van To-ji. Kromme vrouwtjes, invaliden, ongeschoren ouwe mannen, maar ook veel stoer kijkende jongens, opgewonden jonge meisjes en kleurige koele hipsters, allemaal wurmden ze zich door de poorten van het tempelcomplex. Ze baanden zich een weg langs lange rijen marktkraampjes, klapten in hun handen, trokken aan de bel, brandden staafjes wierook en wierpen driftig yennen naar de Boeddha. Het was er een kabaal van jewelste. Aan de noordkant was het veel rustiger. In een smal straatje zat alleen een koopman op de grond te slapen, achter een doek vol vreemde stenen. Sommige leken wel beeldjes van zittende vrouwen, op de rug bekeken. Ik moest daar hard om lachen. Maar toen ik er eentje oppakte en die op de palm van mijn had zette, kwamen er plotseling allemaal vieze groene vlekken op mijn vlees, die razendsnel tot grote blaren zwollen en zich door de mouw van mijn bloesje over mijn arm en langs mijn schouder heen tot boven in mijn nek verspreidden . “Haalt dan toch een dokter, Sato-san, voordat het te laat is,” schreeuwde ik. Maar of iemand het heeft gehoord? »
11.
« We zaten allebei op hetzelfde terras van hetzelfde hotel in Gresse-en-Vercors, ieder aan een eigen tafeltje, ieder met een eigen glas van dezelfde wijn. Ieder had halflang donker haar dat een beetje krulde, en allebei wuifden we stilletjes in de voorjaarswind. We hadden ieder een mobieltje, dat naast ieders glas op ieder zijn tafeltje lag. Maar er was daar geen netwerk. Zij was relatief klein en wat mollig. Ze droeg fleurige merkkleding die haar jonger deed lijken dan ze eigenlijk was. De donkere glazen van haar Ray Ban verborgen haar ogen. Die van de mijne deden dat met de mijne. Er klonk zacht muziek. Waarschijnlijk stond binnen de radio aan, of de televisie. In de verte rolde het gerinkel van allerlei bellen. Soms loeide er ergens een koe of sloeg er een deur dicht. Maar het meeste geluid, dat hoorden we niet. Ik bladerde in een boekje over krekels. Zij verschoof af en toe haar rokje, sloeg het ene been over het ander, dan weer het andere been over het ene heen. Ze nam een slok van haar wijn. En nog één. En nog één. Er was niemand die rookte, maar ik zag hoe ze zuchtte. Allebei keken we op tegen bergen. »
12.
« Het is niet altijd alleen maar ver weg. Soms gebeurt er ook dichtbij iets ergs. Zo gaf de pasgeboren dochter van een goede vriend plotseling de jonge geest, terwijl hij op zijn laptop facebookte en haar onderwijl wiegde in een zitje dat op de grond bij de tafel aan zijn voeten stond, met ritmische tikjes van zijn grote teen. Hij had het niet in de gaten. Ze werd drie dagen later begraven, op de grootste gemeentelijke begraafplaats van Parijs. Die is buiten de stad, in Thiais, tegenover een modern shopping center dat La Belle Epine heet. Het was op een vroege lenteochtend. De hemel was diepblauw. De zon straalde. Ik haastte over de nog lege parkeerplaats van het winkelcomplex in de richting van het kerkhof. Om me heen klonk het twinkelende gekwetter van wel honderden vogels, dat zich voegde naar het klakken van mijn hakken op het steen. Het was alsof ik door een reuzenvolière stapte. Pas minuten later drong het tot me door dat er rondom dat hele Belle Epine geen boom, geen struik, geen gras en geen vogel te bekennen waren. Wel stonden er overal hoge metalen masten, met allemaal rondom in de top een setje luidsprekers. »
13.
« Op het eiland van Ré keek ik vanaf de dijk naar een vrouw die in een korte grijze broek en een wit hemd met blauwe spikkeltjes door de branding stapte. De lucht betrok. Het begon flink te waaien. Er was verder niemand in zee. De vrouw liep heel langzaam heen en weer. Voetje voor voetje tilde ze bedachtzaam ruim boven de golfjes uit. Ondertussen keek ze strak naar het kromme lijntje van de horizon, dat het water van de hemel scheidde. Soms rolde er uit de verte een golf aan die wat hoger was. Dan draaide ze snel om, en wipte met rappe sprongetjes een stuk terug in de richting van het strand. Tien, twintig, dertig, veertig minuten (en misschien nog wel langer)... Het ging maar door, en ik keek ernaar. Aan de andere kant, op het verweerde beton van een in de duinen verzakte bunker, stonden twee kinderen te springen en te zwaaien. Ieder had een plastic boodschappentasje op het hoofd, misschien voor als het zou gaan regenen. De ene was groen, de andere was geel. Ze riepen ook iets, steeds weer. Het zag eruit als ‘Hoe! Hoe!’ De vrouw in de branding merkte het niet. Of ze kende de kinderen niet, en kon hun gezwaai en geroep daarom met een schoon geweten negeren. Soms strekte de vrouw haar nek. Dan leek het alsof ze zong. Maar je hoorde niks. Daarvoor blies de wind te hard. »
14.
April 2 - 8 01:10
« Toen ik deze week op een ochtend wat vroeger dan anders de deur uit ging om vers brood te halen, stond er een dame midden op de stoep, met in haar armen een bruinleren aktetas. Ze murmelde. Haar ogen waren wijd open. Haar lippen die gingen heel snel op en neer. Ik moest eromheen. Ze droeg zwarte schoentjes, was een jaar of veertig, hooguit vijftig. Om haar schouders hingen een middellange jas en een sjaal van dunne zijde. Ze had lak op haar nagels, een donkere ooglijn, en op de wangen een laagje mascara. Om dat alles heen warrelden vlaagjes parfum. Bij bakkerij Emek was ik de enige niet. Ik stond in de rij en luisterde naar het gekwebbel van de klanten, in overwegend oosterse talen; naar het geritsel van zakken en papiertjes; naar het gerinkel van kleingeld, dat met allerlei maten en vormen van brood in rap tempo over de toonbank ging. Toen ik wat later terug naar huis liep, was die vreemde dame nergens meer te bekennen. Maar bovenop de verdeelkast bij het hek van de school stond een bruinleren aktetas. Ik pakte de tas, en deed hem open. Er zat bijna niks in, alleen een exemplaar van ‘De Wachttoren’. Op het omslag stond een bijgekleurde foto van een jonge vrouw die angstig in een onbepaalde richting keek. Uit een dreigend donkere hemel lichtten in de verte donder en bliksem. Haar blonde krullen wapperden, en in dikke witte letters stond geschreven: ‘De Openbaring. Haar Grootste Climax Is Nabij!’ Het was een heel mooie tas. »
15.
April 9 - 15 01:09
« Toen ik een keer op een lentemiddag door één van de vele weidse en vrijwel lege hallen van de Hele Grote Bibliotheek liep, kwam er van de andere kant een meisje aan. Ik kende haar. Het was Isabelle, die toen nog in het Frans een proefschrift over Duitse filosofen schreef. Ooit raakten we samen in een dronken bui verzeild op een kamertje in een hotel bij het Gare de Lyon, waar ze bij wijze van voorspel uit het hoofd hele bladzijden Hegel in mijn oren fluisterde. Het werd een nacht om nooit te vergeten. Ze droeg een pak papier in haar armen en schudde driftig met haar hoofd. Haar plooien rokje ritselde presto en in tegenmaat mee met het klikken van haar hakjes. Toen ze me zag, begon ze breeduit te lachen. Ze droeg ook een beugel, die blinkerde in een brede baan zonlicht die juist op dat moment door een raam op haar gezichtje viel. Ze liep op me af en gaf me een dikke zoen op de lippen. ‘God bewaar ons,’ sliste ze. ‘We zijn verdoemd! Derrida heeft een mobieltje!’ Pas toen zag ik verderop de schrijver staan. Met een schouder nonchalant tegen een wandje geleund, de benen gekruist, en aan zijn oor een mobiele telefoon, waarin hij ononderbroken praatte; met geloken ogen, en af en toe een vloeiend handgebaar. Hij is nu al lang dood. »
16.
« Op de avond van Goede Vrijdag was ik nog maar nauwelijks in slaap gevallen, of er kwam een engeltje de slaapkamer binnengefladderd, rimpelig dik, met vetkussentjes, en roze als een big. Het ding bromde als een dolle strontvlieg. Van dat geluid werd ik wakker. Het was een kereltje dat met een rotvaart kringetjes draaide boven mijn bed; ik werd er duizelig van. Helemaal bloot was hij, de bolle beentjes kromgebogen. Vanonder zwiepte zijn piemel, alsof het een staartje was. ‘Wat een lange voor zo’n ventje,’ dacht ik. Na een tijdje plofte hij op de dekens en keek me brutaal recht in de ogen. Hij wees op het oude bidplaatje, dat al jaren aan het voeteneind op het behang plakte: een Heilig Hart, strak omwikkeld met een krans van messcherpe doornen. Het bloed droop er in dikke druppels vanaf. ‘Leuke prentjes heb je hangen, joh!’ zei de engel. ‘Heel goed zo, want nou ben je erbij!’ En toen hij lachte, de tandjes bloot, zag ik dat die allemaal vies brokkelig en zwart waren, van alle suiker in de Hemel. »
17.
« Leunend op twee houten krukken klepperde de lange en zwaarlijvige Duitse professor doctor doctor Bruenhotte de ontbijtzaal van Haus Homburg binnen. Hij droeg weer een maatkostuum, dat nog steeds van dezelfde snit was, maar ook deze ochtend een andere kleur had: vandaag was het kanariegeel. Hij begroette me luidruchtig, en plofte op een stoel aan het tafeltje naast me. Of ik goed had geslapen, wilde hij weten. Hij verklaarde in één adem door dat hij zelf geen oog had dichtgedaan. De hele tijd had het om hem heen weer 'pszzzzz, pszzzz, pszzz' geklonken. 'Scheiss Schnarken!' brulde professor doctor doctor. “Ik ben wel tien keer gestoken! Overal!” Hij pelde een eitje, propte dat in zijn mond, en slikte het in één keer door. Er had bovendien iemand in de boom voor het raam gezeten. Een inbreker, ongetwijfeld. Daarom had hij zijn krukken gepakt, en was hij in het donker rechtop in zijn bed gaan zitten. Op wacht. De hele nacht. Hij deed het voor. "Zo! Als die rekel het gewaagd had, dan had ik ineens het grote licht opgestoken, en hem, Nasenflügeltanz!, eerst – Nasen! – op zijn tetter geslagen; dan – Flügel! – een douw in zijn pens gegeven; en om het af te maken – Tanz! – een klap in zijn boevennek! Ha! Ik had dat gezicht wel willen zien!" Professor doctor doctor straalde, en schonk zichzelf een groot glas vol Coca-Cola. Hij gulpte het leeg. Ook in één keer. Tevreden zette hij het glas met een harde klap terug op de tafel. "Toen het licht begon te worden, heb ik mijn moeder in Duisburg gebeld. Het is daar net zo warm als hier. Maar er zijn tenminste geen Schnarken..." Hij tikte een paar keer met zijn vingers op het randje van de tafel. "Moet ik misschien naar Duisburg gaan?" vroeg hij zachtjes. Hij keek ineens heel beteuterd, professor doctor doctor.
 »
18.
« Het was vroeg op de avond. De deur naar de gang stond op een kier. Van buiten klonken af en toe de stappen van iemand die voorbijging, waarbij uit de kamer aan de overkant steeds weer gesmoord een klagelijk geroep opging: ‘Dokter, dokter! .... zuster! .... dokter! ...’ Door de dunne wandjes tetterde vanuit de kamers links en rechts het geluid van twee verschillende Franse televisiezenders. Het begeleidde, in stereo, de regelmatige elektrische piepjes van een apparaat dat mijn hartritme controleerde. Er zaten draadjes aan. Ze kwamen uit op wat elektroden, die op mijn borstkast plakten. Aan het haakje van een metalen hengel linksachter mijn hoofdkussen hing een zakje van doorzichtig plastic. Door een dun buisje gleden druppeltjes van een waterheldere vloeistof naar een holle naald, die onder twee kruisende pleisters in mijn arm stak. In dat zakje ging afwisselend iets opwekkends, en iets dat verdoofde. Zoveel had de verpleegster die het een kwartiertje geleden was komen verversen me wel willen vertellen. Het was doktersvoorschrift, had ze gezegd. Op haar witte jas zaten twee verse rode vlekken. Het meisje zag dat ik schrok. Ze fronste haar wenkbrauwen. "Gaat het?" vroeg ze. Ik knikte. Het ging wel weer. »
19.
May 7 - 13 01:10
« Het perron richting Parijs in Les Mureaux is vrijwel leeg, op mezelf en twee meisjes na. De één zit op een rood plastic wachtstoeltje en kijkt strak voor zich uit. De ander staat. Ze kijkt naar het meisje dat zit. "Kom nou," zegt het staande meisje zachtjes. Het zittende meisje schudt neen met haar hoofd. Kom nou toch!" dringt het staande meisje aan. "We gaan een hoop vette lol maken!" Even zweeft er een lach om de lippen van het zittende meisje, maar ze schudt toch weer van neen. Het staande meisje trekt haar schouders op. Ze loopt langzaam naar de trap, voetje voor voetje, als een danseresje op een koord. Dan gooit ze ineens haar armen in de lucht, en holt ze de betonnen treden af. Even later staat het zittende meisje op. Ook zij loopt naar de trap. Daar strekt ze haar nek, zo ver als ze kan. Eerst gluurt ze, dan kijkt ze, maar er is niks meer te zien. .... "Gaat deze naar Saint-Lazare?" vraagt het meisje, als de trein het station binnenloopt. Allebei stappen we in. Zij gaat op een bankje bij het raam zitten, ik een bankje verderop. Het meisje doet haar tasje open. Ze maakt haar ogen op, met zwarte eyeliner. Ze kijkt keurend in het spiegeltje in de deksel van haar doosje. Dan kijkt ze naar buiten, naar de huizen die in de vallende avond voorbijflitsen. Ze stift ook haar lippen, met een rode lipstick. Het meisje ziet heel bleek. Daarom natuurlijk dat ze plots wat van dat rode kleursel dun uit over allebei haar wangen smeert. »
20.
May 14 - 20 01:10
« Virginie woonde op de zevenendertigste verdieping, in een hoekappartement met een woonkamer waarvan maar liefst twee van de vier wanden van glas waren. In de verte lag de oude stad, een zee van golvende daken, met een Eiffeltoren die als een lichtboei uit het stadsschuim stak. Ze kwam naast me op de bank zitten. Ik haalde diep adem. ‘Je neemt een groot stuk karton,’ zei ik. ‘Daar maak je wat gaten in; een stuk of tien. Vooral niet te weinig. Dan zoek je een doosje zonder deksel, en je zorgt dat de bodem kan scharnieren; naar binnen toe; het moet iets als een valluik zijn. Het beste doe je dat met een veertje, waardoor het luikje niet alleen open, maar ook weer dicht kan klappen. Dat ding zet je omgekeerd op één van die gaten, met het scharnierende luikje boven. Op het luikje plak je wat kaas; en van houtjes of karton maak je een trapje, dat je tegen het doosje zet. De hele constructie zet je op een open vuilnisbak; in de keuken, natuurlijk ... Snap je wat ik bedoel?’ Ik vertelde door. ‘Een muis die in de keuken loopt te scharrelen, komt vroeger of later bij dat stuk karton terecht. Het beest ziet al die gaten, en denkt: “Nou, daar trap ik mooi niet in!” ... Van al dat inzicht raakt het dier zelfvoldaan. Dat is de crux. Het leidt tot overmoed. En vandaar komt tenslotte de val: want als die huismuis vervolgens onder bij het laddertje komt, en de kaas ruikt, krabbelt ze gelijk omhoog. Als ze op het luikje stapt, klapt dat door haar gewicht omlaag. En dondert het dier de bak in. Het luikje klapt weer dicht. Klaar ... En als de bak vol zit, dan kieper je ze allemaal het raam uit.’ Virginie keek me met grote ogen aan. Toen stak ze haar tong uit. ‘Er zijn hier geen muizen,’ zei ze. »
21.
May 21 - 27 01:09
« ‘Ik heb niks te vertellen,’ zei hij. Maar hij deed het toch. ‘Net als het einde is ook alle begin er altijd alleen maar voor de ander. Eerst was ik daar. Toen was ik hier. Ik droomde. Van een kelder en een kamer en een Fransman met een contrabas, die streek met een strijkstok met een Duitse slof. Toch gingen ze ergens over, die dromen.’ Hij krabde even aan zijn linkerwenkbrauw. ‘Over mezelf, natuurlijk. Hoe ik zonder begin nergens uit te voorschijn kwam, en bolle belletjes zag, bonbonne vlinders, roosrode bloemen en nog veel meer dingen om woorden bij te leren. Daarna ging het steeds sneller eraan toe, naar iets dat ik zelf niet meer kennen kon. Maar als je er eenmaal bent, is de rest enkel nog een kwestie van traagheid. Door naar een nergens waar je, ook zonder einde, weer in verdwijnen kunt...’ Buiten miezerde het. Even dachten we aan een taxi, maar die was er zo snel niet. Dus liepen we verder. Voor ons golfde de weg de stad uit, kaarsrecht en smal als het spoor van een roetsjbaan, hakkelig omlijst door slecht onderhouden gebouwen van diverse grootte en allooi, die in het dompige grijs van de ochtend grijnsden als evenzo grijze wachters hoog aan de verre einder, in het grijs van alles samen. »
22.
« Achter de glazen schuifdeuren stonden onze rotan meubeltjes: een grote, ranke fauteuil, en twee wat dikkige, kleinere donkerbruine kuipjes, die eruitzagen als manden op pootjes. De schuimplastic inleg van de fauteuil was bekleed met een witte stof met franjes, die met felgekleurde rode, gele, blauwe, groene bubbels en kronkels was bedrukt. Niet minder dan twaalf dubbele lintjes knoopten die inleg aan de stengels vast. Dat was hoognodig, want anders gleed het ding zo weg, als vader na het eten ’s avonds in de stoel in slaap viel. De meubeltjes stonden keurig in het gelid, op een meter of zo van de kachel, rond een langwerpige salontafel met een blad van ruw glas. Dat glazen blad was als een zee, waarvan de golven ooit bevroren waren. Ik liet er mijn zeilbootje op dobberen, dat helemaal glimmend was, met de hand gemaakt van prachtig notenhout. Op de boeg stond in zwarte krulletters ‘Branding’ geschreven. Dat was de naam. Ik blies me de longen uit het lijf voor wat wind in de zeilen, zodat ‘Branding’ over de ribbels van het blad uit kon varen. Meestal langs de randen van de tafel. ‘Branding’ voer het beste aan het einde van de zee. En ook van de wereld. Want de wereld en de zee zijn samen begonnen. Ze houden daarom samen ook weer op. Soms viel mijn bootje er omlaag, met iedereen en mezelf aan boord, in een eindeloze leegte. Maar goed, trouwens, dat daar altijd nog die leegte is. Pas als je ook de leegte weghaalt, is er echt helemaal niks meer. »
23.
June 4 - 10 01:09
« In de vroege sneltrein naar Utrecht en verder zat een mooi blond meisje tegenover mij te telefoneren. Terwijl ik aan rotganzen dacht, zei zij tegen iemand, ergens, dat ze gisterennacht bij het pissen heel erg moest kotsen, maar dat met enkel bier en water kots eigenlijk nergens naar smaakte. Rotganzen! Het was erg druk. Een keurige dame met een laptoptas kwam al voor de derde keer langs, op zoek naar een zitplaats. "Is deze nog vrij?" vroeg ze aan een heer, die met beide handen een klein keffend kreng van een hondje op een uitgevouwen vaatdoek op zijn schoot drukte. De man keek niet op of om. Hij bromde van ‘neen’. ‘Maar er zit toch niemand?’ drong de dame aan. ‘Er staat een tas! Dat zie je toch,’ zei de man. ‘Maar ik ben een mens,’ riep de dame verontwaardigd. ‘En een mens gaat toch zeker voor een tas, meneer!?’ De man keek even opzij, weg van de rug van het hondje. Hij wuifde met een hand in de richting van het halletje. "Mijn vrouw zit hier," verduidelijkte hij. ... In een weiland even voorbij Houten stak een dood schaap vier poten stijf omhoog, recht naar de hemel toe. Alsof het omgekeerd ook daar de wereld was. De man en zijn hondje stapten uit op Utrecht Centraal. Samen alleen. »
24.
June 11 - 17 01:09
« Ik zat ooit eens in een verder vrijwel leeg eerste klasse rijtuig van de Etoile du Nord tegenover de uitvinder van het opvouwbare wegwerptoilet. Meneer Van de V. was samen met zijn jarige vrouw onderweg naar Parijs. Hun arrangement was all-in: kaartjes voor het Louvre, kaartjes voor de metro en kaartjes voor een maaltijd ergens bij Les Halles. Ook waren er vanzelfsprekend twee overnachtingen met ontbijt geboekt, in een hotelletje ergens op een hoek van de rue des Volontaires. Van de V. kletste me tussen Dordrecht en Parijs de oren van het hoofd. Over raketten, over de Shell, over boorplatforms en renpaarden, maar ook over Franse politiek, over operazangeressen en over biljartballen. Mevrouw Van de V. luisterde al die tijd mee, maar zei zelf bitter weinig. Ze lachte wel, en ze knikte veel. Ik vertelde op mijn beurt dat het wel mooi was om te wonen in Parijs, en dat je met de metro vanaf het Gare du Nord gemakkelijk bij de Volontaires kon komen. Als dank kreeg ik een wegwerptoilet cadeau. Mevrouw liet zien hoe het werkte. ‘Ik moest net’, giechelde ze. Even wist ik niet waar te kijken, maar uiteindelijk deed ik het toch. Aan een kartonnen trechter in de vorm van een eendenbek bengelde een plastic zakje met een handjevol wit poeder. De forse straal urine van mevrouw bracht dat goedje eerst aan het bruisen, waarna het brouwsel zich al snel tot een vuilgele gel verhardde. ‘Dat allemaal samen stop je dan bij de eerstvolgende gelegenheid in de vuilnisbak,’ zei de uitvinder. ‘Het is het ei van Columbus!’ Hij keek heel trots. »
25.
June 18 - 25 01:09
« Drie jaar lang in je eigen huis dood en vergeten in een stoel voor de televisie zitten, terwijl dat ding maar doorspeelt en niet stuk wil. Is dat het toppunt van eenzaamheid? In Berlijn schuilden we veel voor de regen, want een contrabas kan daar niet tegen. Ook zaterdag, op het hoekje van de Lexisstraße en de Schmollerplatz, bij Bistro Mekong, recht tegenover Kaiser’s Verbräuchermarkt. We bestelden binnen currywurst, pommes frites en bier. En we wachtten buiten, onder het zonnescherm. Aan het tafeltje naast ons zaten drie oudere heren. Onderling wisselden zij korte zinnen in het Russisch uit. Wij deden dat in het Nederlands en in het Frans. De olijkste had een hengel bij zich, die kwam van het vissen. Hij vroeg me of ik soms een tweelingbroer van dokter Haufi aan de overkant was. Haufi was hun huisarts, van Pakistaanse oorsprong. Ik leek als twee druppels water op dokter Haufi, zei hij, en zijn vrienden knikten dat het ook heus waar was. ‘Ik zeg altijd: Haufi, als bij ons in Beieren iemand op het balkon staat, dan roept-ie van Komm raufi!’ Hij schuddebuikte van het lachen. Maar eigenlijk had Haufi geen benul. De dokter schreef iedereen ziek, die het voltijd op een zuipen zette. De visser gaf een betekenisvolle knik in de richting van zijn kameraden, die daarop wat beschaamd in hun bijna lege glazen tuurden. Die drank moet de deur uit, hop, zei hij, dan zijn ze zo beter. Maar als puntje bij paaltje komt, gaat het ook bij Haufi om het geld. ‘Leider ist das Leben so, leider, leider...’ Rondom floten Berlijnse vogeltjes alsof het een lieve lust was. Want het klaarde weer op, en we gingen weer door. »
26.
« Kort voor mijn begrafenis scheen de zon van alle kanten. Overal aan de hemel stonden er kleurige vliegers, met wapperende staarten. Zo voelde ik mij zelf ook: als de wapperende staart van een vlieger hoog aan de heldere hemel. Het was een lekker gevoel. Ik belde daarom naar de baas van het begrafeniswezen, en zei dat ik de graflegging voor onbepaalde tijd wilde uitstellen. Dat viel niet in goede aarde. Hij lichtte de autoriteiten in. Er volgde een woeste achtervolging. Eerst door de velden langs het Albertkanaal, van Eben-Emael tot voorbij Veldwezelt. En vandaar verder nog, de straten van Lanaken in, waar in het wilde weg met scherp werd geschoten. Het is maar goed dat er daar nauwelijks een mens buiten de deuren komt. Ik zag alleen de pastoor, die in het voorbijgaan snel wat kruisen sloeg. Een kogel schroeide een streep in mijn haren. Hij schampte mijn rechteroor en schaafde het randje. Dat voelde alsof het in brand stond, maar gelukkig kwam er verder geen bloed aan te pas, want daar kan ik niet tegen. Wel is mijn rechteroor sindsdien blijven piepen, met een hoge cis, ongeveer; soms ietsje lager; heel af en toe ook wel eens een beetje hoger. Het is een heel harde cis, vooral in de vroege namiddag, wanneer ik veel aan andere geluiden denk. Ik neurie er dan altijd even een gisje bij. Dat zou de kist op veilige afstand moeten kunnen houden. Maar ik blijf wel op mijn hoede. »
27.
July 2 - 8 01:09
« Darinka zat naast me in de lange blinkende zwarte Amerikaanse bus waarmee we over de snelweg naar een grote vuilstortplaats een twintigtal kilometer ten oosten van Canmore reden. Zij zat aan het raampje, en had al zeker een half uur lang met haar digitale Canon onafgebroken plaatjes van de bergen en een kolkende rivier zitten schieten. Het was hoog water. Ze draaide zich plotseling om. ‘Zie je dat?’ riep ze opgewonden. ‘Een beer! Een beer!’ Ik keek mee over haar schouder en zag wat ze bedoelde. In de laadbak van het witte vrachtwagentje dat aan de linkerkant langs de bus schoot, lag een grote grizzlybeer. Een grote dode grizzlybeer, want bewegen deed hij niet. Je zag ook niks van touwen of kettingen. ‘Maar dat gaat zomaar niet!’ zei Susan aan de andere kant, die van beren het fijne wist. ‘Kom nou! Je kunt niet zomaar met een beer in je bak de snelweg op. Ook niet met een dooie beer.’ Ze belde gelijk de politie. Ik luisterde mee hoe ze kort en zakelijk uitlegde dat er een individu met een grizzly in zijn laadbak voor onze bus uit over de snelweg reed. Het zou een stroper kunnen zijn, dacht Susan, maar het was hoe dan ook iemand met een slecht geweten, want de witte truck ging er met een rotvaartje vandoor. Ze spoorde daarom ook onze chauffeur aan. Die gaf vol gas en zette de achtervolging in, de grizzlybeer achterna. We zaten op het puntje van onze stoelen, terwijl de bus lange tijd vervaarlijk over het wegdek hobbelde en hotste. Af toe stiet de chauffeur een strijdlustige kreet uit, maar we raakten toch steeds meer achterop. We waren natuurlijk geen partij voor de man met beer. Later, op het stort staken er regelmatig heftige windvlagen op, die wolken striemend bruin stof om de hoeken van grote hopen afval bliezen. Twee keer viel ik bijna om. »
28.
July 9 - 15 01:09
« Of de zon nu scheen of dat het regende, zat Robotmeisje ’s avonds bij de vijver in het park. Ze droeg een grote grijze pet met het appeltje van Apple. Die beschermde tegen het een en tegen het ander. Met de blote handen dolf ze steentjes uit de modder, die ze vervolgens op haar knieën glimmend schoonspoelde. Er lag een hele hoop aan haar voeten. Keer op keer nam Robotmeisje een steentje van de stapel en woog het in haar hand. Dan stond ze op en keek ze gespannen naar het water. Ze tuurde. En tuurde. De arm met de hand met het steentje slingerde traag langs haar slungelige lijf, maar het moment waarop ze het projectiel in de richting van de vijver keilde, kwam steeds weer onverwachts. Toch zonken de meeste van haar steentjes gelijk, zonder kiskassen. Ze waren te rond en het water van de vijver lag te diep, zodat de noodzakelijke draaiing en de ideale invalshoek van twintig graden niet te realiseren waren. Het leek Robotmeisje niet te deren. Pas toen er ineens een gele ballon langs kwam drijven, deed ze iets anders. Met een paar welgemikte worpen stuurde ze de ballon naar de kant toe. Ze viste hem uit de vijver en liep ermee weg. Veel later die avond, toen ze in het atelier wat draadjes kwam solderen, had ze hem nog steeds. ‘Het is hier zo gezellig,’ zei Robotmeisje, ‘al die rommel en alle belletjes die rinkelen!’ De draadjes waren voor haar nieuwste robot. Ik vroeg of het een hij werd, of een zij. Daar moest ze om lachen. Het werd een robot, zei Robotmeisje. Ze vertelde ook dat ze heel graag Asimovs ‘Foundation’ wilde lezen. Maar het boek was zo stoffig, dat ze bij elke bladzijde die ze omsloeg hard moest niezen. Dat was geen doen. »
29.
July 16 - 22 01:10
« ‘Boem!’ (Heel erg hard.) ‘Ta-ta-ta-ta-ta-ta-ta!’ (Kort en in hoog tempo; dan nog eens; en nog eens; en nog eens.) Daarna werd het stil en donker. Om niet te struikelen deed ik heel voorzichtig, voetje voor voetje. Pas in de sacristie stak ik het licht aan. Het rook er naar kaarsvet en wierook. Naast de deur hing een vleermuis. Die schrok zich een ongeluk. Het beestje vloog op en fladderde nerveus door de lage ruimte. Dat kon me niks schelen. Ik pakte de twee bidstoeltjes bij het tafeltje in de hoek. Daar was ik voor gekomen. Ik schudde mijn hoofd. Ik had ooit ook een zusje dat altijd haar hoofd schudde. Om in slaap te vallen. Ze werd er rustig van. We vroegen of het soms een ziekte was: ‘Is het soms een ziekte, dokter?’ De dokter schudde zijn hoofd. Hij zei dat het geen kwaad kon: ‘Neen, heus, het kan geen kwaad!’ Maar het kon wel in de familie zitten. Twee weken later waaide de dorpswind op de kruising bij het pompstation haar rode wollen sjaal voor haar ogen. Zo kwam zusje met haar fietsje onder een Poolse touringcar. De vrouw van de bakker zag het gebeuren. Ze had nog geroepen dat ze moest uitkijken: ‘Kijk nou toch uit, kindje!’ Ik schudde mijn hoofd. Buiten op het kerkhof gingen de krekels te keer alsof het laatste oordeel er nu toch écht zat aan te komen. Ik laadde de stoeltjes in de auto. Die stond op het grindpad. Met een lange ijzeren baardsleutel deed ik de oude houten poort op slot. Het was de allereerste keer dat ik een kerk sloot. »
30.
July 23 - 29 01:10
« ( “Vader ... ! Ik heb de wereld gered! Ik heb de helft van de hemel gered! Het beest was van plan om de aarde in brand te steken, en een gedeelte van de hemel. Dat heb ik naar de aarde geseind. Ik krijste het uit, want hij zat hij achter me aan, en hij heeft me minstens tien keren doodgemaakt. Hij heeft me vermoord van binnen! Ik heb in brand gestaan van binnen. Ik kan d'r niks aan doen, het was een beest. … Ik had een beschermengel en die heette Jozef. Die heeft mijn ziel gered, zonder dat ik dat weet. Hij heeft [...], dat heeft hij gedaan. Maar toen werd hij jaloers. ... Ik wou wel benzine over hem heenstrooien, hem martelen en in stukjes snijden. Maar alles is weggehaald door de [...] Die heeft ze weer teruggekregen. Jawel. Zestien. Ze zijn er alle zestien. ... Dit is het derde leven dat het beest mij heeft gegeven. Ik vond het heel erg, maar het moest! Het moest, vader! Dank u wel. U heeft ons gered. U heeft ons gered, vader! Ik hou heel veel van u, en ik hou veel van mijn broertje! Wat ben ik blij, vader! Ach, wat ben ik blij! ...” ) »
31.
« De jongens pakten me vast en kiepten me achterover in het gras. Ik wist nog niet hoe ze heetten. De lange ging op zijn knieën achter mijn hoofd zitten en hield mijn armen vast. De korte zette zich aan mijn voeten en duwde mijn benen tegen de grond. Het meisje met het emmertje heette Agrafena. Zij was ietsje jonger dan ik, toen net dertien misschien. Agrafena zette haar benen over me heen, als een tunneltje, en priemde de hakken van haar suède laarsjes in mijn zij. Toen zakte ze door haar knieën en ging op mijn buik zitten. Ze wipte op en neer. ‘Wil je met ons meedoen, dan moet je kunnen vissen,’ zei ze. ‘En wie wil kunnen vissen, die moet ook kunnen wurmen.’ Ze keek heel zakelijk. Daarom leek het wel logisch. Het emmertje zette ze op mijn borst. Ze roerde er met haar vingers in, en haalde een traag kronkelende regenworm tevoorschijn. Het dier was ongeveer tien centimeter lang en bijna zo dik als een potlood. De worm glom van het slijm en had een blauwige glans. ‘Hap!’ zie Agrafena, terwijl ze het ding tussen duim en wijsvinger boven mijn mond heen en weer wiegde. Ik klemde mijn kaken op elkaar en schudde van neen. ‘Hap!’ zie Agrafena weer. Ik wou niet. Daarop graaide ze met haar vrije hand achter haar rug tussen mijn benen. Toen ze had gevonden wat ze zocht, kneep ze, zo hard als ze maar kon. Mijn mond schoot open voor een gil van pijn en Agrafena liet de worm los. Die viel in het gat. Hij gleed langs mijn tong naar mijn keel. Ik slikte. Toen was het voorbij. Je proefde er niks van. »
32.
« ‘Ik ken je niet meer,’ gilde Diane, ‘zelfs al doe je het dan met je oren, je begrijpt wat ik bedoel, ik weet niet hoe dat heet. Voor mij is het over, voorbij. Ik ben je al vergeten!’ Ze gilde met een zachte g. Haar handen trilden, terwijl ze het longdrinkglas dat onder een zeefdruk van Rob Scholte op de schoorsteenmantel stond tot aan het randje toe vol Glenfiddich goot. Ze nam een veel te grote slok, verslikte zich, en stampte onbedaarlijk proestend op de houten vloer. Ik stond als aan de grond genageld, met in mijn hand een bel cognac die nu bijna was uitgewiegd. Ik keek uit het raam. ‘Als twee dingen ongelijk zijn, dan zijn ze niet hetzelfde,’ dacht ik. Maar of dat er ook maar iets mee te maken had? In de verte daalde een Airbus in de richting van Schiphol. Ik keek naar Diane. Er stonden dikke tranen in haar mooie grote ogen. Ze wachtte ergens op, maar ik wist niet op wat. Of eigenlijk wist ik het wel, maar het was me ontschoten, als een naam die op het puntje van mijn tong lag en er maar niet vanaf kwam. Ik wou dat van heel dichtbij het tikken van een klok had geklonken. Tiktak, tiktak, tiktak. Dan steeds harder, harder, harder. Met op de achtergrond het geronk van de Airbus. Wat zou dat mooi zijn geweest! ... Maar al onze klokken waren digitaal. »
33.
« Elric wist precies hoe laat het was toen drieëndertig jaar geleden – hij was nog maar net zeven – een nachtelijke bezoeker een hand op zijn hoofdje legde en toen op zijn hart: er zaten zes vingers aan die hand. De ufologen en sterrenkijkers, in vergadering bijeen in een zaaltje naast het Café des Sports, knikten driftig. Elric zelf veegde een duivenstrontje van zijn mouw. Neen, er was geen sprake van abductie, stelde hij. Zijn interplanetaire reisjes waren educatieve excursies, waaraan hij steeds uit vrije wil had deelgenomen. In de zaal klonk instemmend gegrom. ‘Allemaal een klap van de molen,’ dacht ik. En terwijl de waard en zijn dochter kannen met rode landwijn aandroegen, maakte ik dat ik wegkwam. Later die nacht zag ik Elric weer. Dat was bij de drankautomaat in de onverlichte en lege hal van een zelfbedieningshotel langs de snelweg, aan het randje van Châlons-en-Champagne. Na wat biertjes en een handvol Gitanes kwam hij echt goed los. Hij vertrouwde me toe dat hij tijdens zijn meest recente trip naar de verre planeet bij buitenaardse doktoren onder het mes was geweest, maar over wat ze aan hem hadden versneden mocht hij niks zeggen. Hij wierp, met een vette knipoog, een blik op zijn kruis, waar uit zijn plots openhangende gulp een waarlijk buitenaardse erectie priemde. In het koude licht van de zoemende automaat wipte het gezwollen apparaat als een Drentse jaknikker op en neer. Ik schoot in de lach, riep ‘mo'Dajvo' pa'wIjDaq je narghpu' He'So'bogh SajlIj!’ (*) en goot de inhoud van mijn blikje over het uitstekende lid. ‘Fanga, fanga!’ schreeuwde Elric nog. ... Dat begreep ik niet. » 
 (*) Klingon voor ‘Uw stinkende huisdier is uit zijn kooi ontsnapt en verscheen in mijn vertrekken.’
34.
« Het was een drukke dag. Ik stond in het zuiden van het land te liften in de bocht van een oprit naar de snelweg richting België. Niemand maakte aanstalten om te stoppen, tot, na ruim een half uur met mijn duim in de lucht, de bestuurder van een witte eend op de rem trapte. Het wagentje kwam een eindje verder op de vluchtstrook tot stilstand. Ik rende erheen. Achter het stuur zat een lange man, met donkere haren, een licht kostuum en een dikke hangsnor. Hij duwde de deur open en keek me onderzoekend aan. ‘Op woensdagmiddag neem ik hier altijd Nick Dantz mee,’ zei hij. ‘Ben jij soms Nick Dantz?’ Ik antwoordde naar waarheid. ‘Neen, dat ben ik niet, maar Nick is wel een goeie vriend van me!’ Zo was het, en ik trok er een heel vriendelijk gezicht bij. Even leek het alsof de bestuurder het niet vertrouwde. Maar toen knikte hij. ‘Vooruit dan, kom maar op!’ Ik gooide mijn bagage op de achterbank, twee tassen en een koffertje, en stapte in. We kwakkelden de snelweg op. ‘Rijdt u vaak naar België? Misschien wel iedere dag?’ vroeg ik, toen we eindelijk op snelheid waren. De man wreef drie keer met duim en wijsvinger over zijn hangsnor. ‘Nick zegt nooit zoveel,’ bromde hij. Dat was duidelijke taal. Het bleef verder stil tot in Luik. Daar gaf ik hem een hand en stapte ik uit. Toen ik de volgende ochtend veel te laat de deur uitrende om naar mijn werk te gaan, was mijn fiets verdwenen. Het regende. »
35.
« Naast een trotse advertentie met een pastel gekleurd prentje van een geschorte jongeman die zwaaiend met een enorm slagersmes wijdbeens op een dikke zeug zat en het lof stak van het elke woensdag weer lager geprijsde gehakt, stond in de krant beschreven hoe twee avonden tevoren een gediplomeerd kleuterleidster in Echt in een bramenstruik op nog geen honderd meter van haar voordeur verwijderd het tot zompige stukken versneden lijk had gevonden van een vent, verpakt in twee in het licht van een lantaarnpaal glimmende vuilniszakken. Ze maakte na het laatste NOS journaal met haar Duitse herder nog even een rondje door de buurt. Het hoofd ontbrak, maar verder zat alles er nog op en aan. Ik wist bijvoorbeeld zeker dat je goed kon zien dat de man besneden was. Maar dat stond er niet. Een stukje lager op dezelfde pagina las ik dat na diezelfde laatste journaaluitzending een alleenstaande belastingambtenaar in de gemeente Heel zijn poedel had uitgelaten. Hij trof daarbij, onbedekt en grimmend op een houten bankje in een onverlicht bushokje, een gepermanente vrouwenkop aan. Er zaten blauwe verfschilfers in het al geronnen bloed aan de rand van wat eens haar nekje was geweest. Maar ook dat stond er niet. Ook niet dat er een verband was. Want al die feitjes hingen samen en het ergste moest nog komen. »
36.
« ‘Eigenlijk ben jij helemaal niet nieuwsgierig,’ zei Rachel. ‘Je bent alleen maar nieuwsgierig als iets in je eigen kader past. Je zegt het toch zelf, dat voor jou dit hier allemaal alleen maar decor is?’ Ik wist dat het niet waar was, en ook dat het waar was; maar hoe moest je dat zeggen? Daarom zei ik maar niks. Ze keek stuurs omlaag naar haar voeten. Ik blies de rook van mijn sigaret omhoog en trok de kurk van een nieuwe fles wijn. Even later klokte die in haar glas en in het mijne. Van heinde en verre zongen er krekeltjes. Af en toe stak de wind op, maar die ging steeds snel weer liggen. In de schuur aan het einde van het weggetje dat verderop naar beneden liep, blafte zonder ophouden een eenzame hond. In het zachte licht van de maan en de sterren aan de hemel golfden donkere heuvels alle kanten op. We zaten buiten, als op een onbewoond eiland. In de verte rechts gloorde Pienza; aan de linkerkant, veel verder weg nog, lag Montalcino. Er was ook een zwembad met ligstoelen, parasols en lampjes rondom die brandden tot laat in de nacht; en een tuin, met verse tomaten en bomen met vijgen. Allemaal voor ons. Achter ons lag een zee van tijd. »
37.
« Voorzichtig drapeerde Pierre het verdoofde hondenlichaam op de stoep. Hij fatsoeneerde oren en poten, en trok met twee vingers de tong van het beest uit de bek, zodat die als een roze poetslap over de tegels hing. Een toegesnelde assistente goot een stroperige rode vloeistof rond de kop van het dier en over zijn tong. Dat vormde ze met een sponsje tot een keurig plasje. Toen maakte ze zich snel weer uit de voeten. Honza knikte tevreden en riep hard: ‘Action!’ Zeven of acht seconden maar hoefde de uitgekiende draaiende beweging van de camera naar de kop van het als dode beest te duren. Maar nog voor de dolly driekwart van het traject had afgelegd, schoof een donkere schaduw over het hondenlijf. Wanhopig strekte Honza zijn armen ten hemel. ‘Kut, kut, kut, kut, kut!’, gilde hij stampvoetend. Pierre knielde naast het lichaam van de als hond. Hij dekte het toe met een wollen deken. Ook blies hij zachtjes in beide oren. Verderop, rond de dolly, werd druk overlegd. De geluidsman neuriede een deuntje van Brel en stak nog een Gauloise op. Minuten verstreken. De oren van de hond begonnen zachtjes te trillen. Het beest schudde even met zijn kop. ‘Zon!’ probeerde de cameraman nog enthousiast. Maar Pierre zei kort en verbeten: ‘Nee, nu is het te laat!’ Waarop de hond zijn ogen opsloeg en hem aankeek. Met iets van dankbaarheid, zou ik zeggen. Vol vertrouwen. »
38.
« ‘Ze hebben politievertraging. Het wordt niks met dat feest in Tilburg,’ zuchtte Sandra. In de wilde weg stapten we toen in de eerste de beste bus die op ons wenken stopte. Omstanders juichten, schreeuwden, floten en stampten met hun voeten. De chauffeur grijnsde. Hij tikte beleefd met twee vingers tegen de klep van zijn muts en gaf gas. Hij bracht ons naar een heel ver land. Het ging allemaal razend snel en er vroeg ook niemand om een paspoort. We stopten bij een groot, diep bad vol water, met betonnen randen waar flink de rot in zat, en waar overal grote roestige spijkers uit opstaken. Het strekte zo ver als we konden kijken. Snel trokken we de zwempakjes aan die we hadden meegenomen. We knepen onze neuzen dicht, en sprongen van de rand, hand in hand. Toen waren we een klein allochstroompje dat zich, alsof het vanzelf sprak, bij andere groepjes allochstromen voegde. Onwennig, en met onze natte koppen maar net boven water, trappelden we in gesloten formatie in het rond. Veel te lachen was er niet. Overal om ons heen keken de autochstromen zwijgend en misprijzend toe. Die hadden allemaal een badmuts op. Sandra liet zich door zo'n autochstroompje verleiden, omdat ze nog steeds zo’n zin in een feestje had. Ze werd gelijk meegesleurd, naar diepten waar ze zo één, twee, drie niet meer uit op wist te duiken. »
39.
« ‘Nou gaan we naar 12:32,’ zei ik tegen Jim, die met de techniek hielp. Jim was een heel magere jongeman met lange haren, die altijd hetzelfde vale spijkerjack droeg, dat overdekt was met een fraaie collectie bekraste en soms ook behoorlijk verroeste buttons. ‘U.K. Subs’, stond erop, ‘Buzzcocks’, ‘Punk’s not dead’, ‘Adam & the Ants’ en nog een heleboel van dat soort. Hij wierp een blik op een klokje op de rand van één van de drie LCD-schermen die op de niervormige en glimmend wit gelakte houten tafel in het midden van de kleine montageruimte stonden, en tikte de getallen op zijn toetsenbord.. Vrijwel op hetzelfde moment klonk uit de muren rondom een driftig geratel en gesuis, met tussendoor het gegil van een woedende menigte en een indringend gepiep, hoog en zacht, dat van heel ver kwam, op de voet gevolgd door met gekletter en gerinkel van glas en metaal gelardeerde heel karde knallen, eerst onregelmatig en bijna willekeurig, totdat het geluid van die ontploffingen zich geleidelijk aan voegde naar de maat van een up-tempo beat, zij het van een nogal ongebruikelijke soort. Daar had Jim wel oren naar, want hij begon lekker mee te bangen. ‘Bagdad?’ vroeg hij. ‘2003?’ Ik schudde van nee. ‘Amsterdam,’ zei ik. ‘1980.’ »
40.
« 'Een paar maanden geleden zag ik hier een jongen vallen. Hij was donkerblond, een fijn gezicht, maar wel een baardje. Hij droeg zo’n sjiek versleten spijkerbroek, een roze hemd met een motiefje en bruine leren schoenen. Dure spullen allemaal, de beste merken. Hij woonde op de tiende. Ik had hem al wel in de lift gezien.’ Ze duwde haar handen plat tegen het raam. Het schemerde buiten en hoog aan de hemel verscheen het sikkeltje van de maan. ‘Hij werkte voor een investeringsfonds. Ze vallen daar bij bosjes, heb ik horen zeggen. Ik zat hier, net zo, en ineens was er buiten die jongen, die me aankeek van de andere kant van het glas. Het kan niet langer dan een fractie van een seconde zijn geweest, maar voor mij was het een eeuwigheid. Zijn blik boorde zich in de mijne. Ik dacht: hij ziet hij mijn ziel!’ Met haar lippen dicht tegen het glas blies ze een wasemvlekje, en trok daar bedachtzaam een kruisje in. ‘En toen?’ vroeg ik zachtjes. ‘Ik deed mijn ogen dicht,’ zei ze. »
41.
« Met haar pistool in mijn rechterhand, de arm ietsje gebogen en mijn linkerhand die mijn rechterpols ondersteunde, was ik net de regering. Saskia werkte bij de recherche. Ze was dronken en neuriede ‘Out of time, out of place’. Het melodietje was van haarzelf. ‘Ik had vroeger een vriend,’ lalde ze, ‘als die gezopen had, dan hield hij zich voor een samoerai. Dan moest ik midden in de nacht met hem mee naar het Stationsplein. Daar gingen we op drakenjacht. Toen werd hij uit de dienst ontslagen, en wilde hij kunst gaan maken van een potvis die op het strand was aangespoeld. Een rituele wake met optredende artiesten en cameraploegen, net zolang tot het beest uit elkaar zou ploffen. Maar daar stak de dierenbescherming een stokje voor. Hij is toen gaan schilderen, op een zeilboot waar hij helemaal mee naar Groenland wou. Maar dat ding brak ergens halverwege in tweeën en ik heb hem nooit meer teruggezien.’ Ik kneep mijn linkeroog stevig dicht. ‘Willem van der Decken sloeg achter de ruggen van de Heren Zeventien aan het kapen. Hij legde onder zijn huis een heel gangenstelsel aan, dat naar een geheim hol leidde waar hij al zijn schatten bewaarde,’ zei ik, omdat het er niets mee te maken had. ‘Pang!’ Het galmde een beetje. Daarna haalde ik de trekker over. »
42.
« Het stationnetje stond er nog, maar al een ruime generatie geleden was de spoorlijn vervangen door een rijksweg. Daarna ging het snel bergafwaarts. Alles verdween. Ook het café naast de kerk was er niet meer. Alleen de letters C / A / F / E, en het tekstje (een stuk kleiner, in een boogje geschreven) 'vins fins bière limonade à emporter' waren met een beetje moeite boven de deur en de ramen nog te lezen. De slager ging vorig jaar met pensioen, maar er was wel nog een bakker, die behalve brood ook waspoeders, tandpasta, zeep, koffie, melk, de Figaro en andere kleinwaar in de verkoop had. Om de zes maanden maakte Aleth het kerkje schoon. Voor de muziek had ze dit keer ook de ijzeren luchters een beurt gegeven. De pastoor was zo oud dat hij op zondag onder zijn eigen preek vaak midden in een zin in slaap sukkelde. De kerkgangers keken daar niet meer van op. Als het te lang duurde, gaf iemand die vooraan zat hem even een duwtje. Dan kwam hij meestal gelijk weer op gang. Met verbazing keek meneer pastoor naar de enorme zwarte vleugel die we op het koor voor zijn altaar schoven. ‘Bij de mis op zondag loop ik er wel omheen,’ bromde hij, ‘maar hoe moet het als ik een begrafenis heb?’ Boven onze hoofden begonnen de klokken te luiden. Dat ging elektrisch. Hij haalde zijn schouders op. ‘Ach, wat,’ lachte hij. ‘Dan gaan ze voorlopig maar niet dood, hè?’ De pastoor - hij heette Pierre - wreef met een hand over allebei zijn wangen. Die zaten vol bruine vlekken, alsof hij verroest was. »
43.
« Op het zandpaadje net voorbij de rijksweg kwam ik Walter tegen, die met zijn dieren aan de wandel was. We liepen samen het heuveltje op. Vanachter een dichte heg vol prikkeldraad keken we een tijd zwijgend uit over de rivier. Langs de oever liepen rails, die de loop van het water een stukje volgden, maar dan in noordelijke richting bogen en in het bos verdwenen. ‘Een trein op een spoor,’ zei Walter, ‘dat is staal over staal. Zo ontstaat dat snerpende booggeluid. De wielen slippen omdat de buitenboog net wat groter is dan de binnenboog. Het stalen wiel en de spoorstaaf beginnen daardoor allebei te trillen. Het duet dat die twee dan soms samen zingen, dat gaat mij door merg en been, zo hartverscheurend als dat is…’ Ik gaf hem een klap op zijn schouder en glimlachte. ‘Alleen bij volle maan is er soms verduistering. De maan moet zich in één van de twee punten bevinden waar het vlak van zijn baan om de aarde het vlak van de baan van de aarde om de zon snijdt.’ Boven het bos hing een eenzame luchtballon. ‘En als bij ons de maan verduistert,’ vervolgde Walter, ‘dan verduistert daarboven de zon.’ Ik had daar nooit bij stilgestaan. ‘Zand erover,’ dacht ik, ‘over al die jaren dat je een vuile junk bent geweest.’ »
44.
« In Rome waren tijdens een eerdere bezuinigingsronde, jaren geleden, alle rattenvangers ontslagen. Al snel krioelden er miljoenen ratten door de straten. Je struikelde er over. Op de foto zie je hoe ik op de Corso Vittorio Emmanuele de rechterarm voor mijn ogen sla. Dat gebaar zou je kunnen uitleggen als deemoed, als een teken van berouw, van onderschikking. Vooral rechters stellen zoiets op prijs, dus het was mooi meegenomen, hoewel ik in werkelijkheid dacht aan een ruitenwisser, 's avonds in de regen op een lege snelweg, ergens in België. Ik volgde die gedachte en kwam via ruit en wisser samen uit op de veeg, als metafoor van, zeg, het leven. Na dat eerste gebaar (het voor de ogen slaan) was er dan ook meteen een tweede slag van mijn arm, weer weg van de ogen, als was het die veeg. Maar toen was de foto al geschoten. We hadden een fijne kamer in Hotel del Torre Argentina, waar ik eerder die ochtend, samen met de stoer grijnzende cowboy op de reusachtige billboard aan de gevel van het gebouw aan de overkant, met de handen onder het hoofd gevouwen heel lang had liggen kijken naar de billen van Bernadette, die staande voor de spiegel haar haren deed. Zelfwerkzaamheid, dus, als heilzaam werkend geneesmiddel tegen baldadigheid: het zelf vervaardigen van vogels en voederkastjes, waarna deze zelf worden geplaatst en onderhouden. »
45.
« Tussen stapels oud papier, kranten, tijdschriften, partituren, romans, encyclopedieën, reclamefolders, handschriften, veel vergeeld en half verscheurd, die kriskras door en op elkaar waren gegooid, prijkte in Jurriaans kleine woning ergens midden in de Quellijnstraat, schuin bij het raam, een gloednieuwe, diepzwart blinkende piano. Op de klep stond een aangebroken fles jenever. Hij nam een slok en ging achter het klavier zitten. Met twee handen veegde hij zijn vette, smoezelige haar uit zijn gezicht, dat in pieken aan elkaar plakte. ‘Kleine secunde,’ riep hij, en fortissimo possibile, in een presto staccato, begon hij de laagste en de hoogste twee toetsen aan te slaan: la/si♭ helemaal aan de baskant, en si/do aan de diskant. Hij beukte als een wildeman, maar het was een geconcentreerde razernij. Het instrument ratelde met de mechanische precisie van een pianola waarin een stukje van een Conlon Nancarrow rol in een loopje speelde. Het metalen dopje van de jeneverfles danste al snel achter van de bovenklep af, en ik greep nog net op het nippertje de fles zelf, anders was die er even later ook vanaf gekeild. Zo stond ik naast Meesje bij het raam, met een fles jonge van Bols in mijn handen. Wij keken naar buiten, zij aan zij, terwijl Jur eindeloos die kleine secundes uit zijn nieuwe piano bleef ranselen. Zo laat in de nacht, en daar drie hoog boven, was het muziek van een onaardse schoonheid. Toen Meesje me aanstootte leek het alsof er een zeepbel uit elkaar spatte. Plop! ‘Zie je dat,’ fluisterde ze. ‘Aan de overkant zijn ze aan het neuken...’ »
46.
« Tijdens het inchecken voor de Eurostar, de razendsnelle trein die in een tunnel onder het water door naar Londen raast, probeerde in het halletje boven in het Gare du Nord een groepje Engelse voetbalsupporters stennis te schoppen. Vijf jonge, kaalgeschoren Franse militairen hielden hen nauwlettend in de gaten. Ze deden mij aan een popgroep denken, zoals ze daar stonden, met acné, mitrailleurs en een hijgend aangelijnde herdershond,. ‘The lad’s hole’s too small to be a grave,’ schreeuwde een van de hooligans. Hij wees met een hele lange vinger naar de kleinste van de vijf, waarop zijn makkers het als een stel ontregelde misthoorns op een gieren zetten. ‘Some cur breed piece of shit!’ Ik keek de andere kant op. In een effen grijs wollen rokje, met grijze nylons, een zijden bloesje, een sjaaltje om haar nekje, blonde haren in een knoetje, knalrode lippen en een Ray-Ban zonnebril halverwege haar neus, hing een knappe dame van een jaar of dertig (schatte ik, hoewel ze waarschijnlijk veel jonger leek dan ze in werkelijkheid was) op heel hoge hakjes in de arm van een veel te korte en te dikke ongeschoren ouwe kerel in een fout spijkerpak, maar wel peperdure Italiaanse schoenen aan zijn voeten. Ze liepen achter me langs. Ik hoorde dat het landgenoten waren, want met een geaffecteerd stemmetje zei zij tegen hem: ‘Johan, lieverd, Nederland heeft dijken van kunstenaars!’ Ik had dat zelf ooit ook gedacht, maar toen pas wist ik dat het waar was. »
47.
« Twee mannen stapten de kamer binnen, de armen vol schalen. Guillaume liet ze naar het keukentje brengen en begeleidde het tweetal daarna terug naar de deur. Met een fikste fooi stuurde hij hen de gang weer op. ‘Wat denk je, zullen we dan maar gelijk aanvallen?’ ‘Goed idee!’ Hij sloeg Isabelle met onverhulde gulzigheid gade. Zij sloeg haar ogen neer. Het was een exquise maaltijd, vond ze. Ze sprak met zichzelf af om verder nergens meer aan te denken, en alles in het werk te stellen om Guillaume te bevredigen. In dat teken moest deze avond staan. Terwijl hij at keek ze met gloed op haar wangen naar dat mooie, intelligente voorhoofd. Het leek over iets te peinzen dat enkel aan hem toebehoorde en voor haar verborgen moest blijven. Ze eindigden met de champagne, die ze dronken als twee geliefden die elkaar hadden hervonden. ‘Het is verrukkelijk,’ zei ze met een zachte blik. ‘Gelukkig maar,’ fluisterde Guillaume. Hij legde zijn hand op haar jurk en schoof die voorzichtig een stukje omhoog. »
48.
« ‘Opa stelde natuurlijk weer dezelfde vraag: of jij iets met taal deed daarginds. En dan zeggen we altijd hetzelfde, dan is-ie weer tevreden. Van de foto’s die je opgestuurd hebt, heb ik er een paar vermenigvuldigd. Ik ben van plan om ze op een papier te plakken, met wat tekst erbij, en ze dan in de koffiezaal van de kerk op het prikbord te hangen. Want de mensen vragen erg veel naar je, en dan kunnen ze dat lezen en ook met bepaalde gebedspunten aan je denken. Ik heb wel medelijden met je als ik denk aan het heerlijke volkorenbrood wat wij daar zitten te eten, en dat jij dan weer die bami moet eten. Papa en ik hebben de afgelopen dagen naar een nieuwe telefoon gekeken, maar papa wil een heleboel, en de man bij de Primafoon, dus van de KPN, zei dat-ie dat niet verkocht. Dat is ook wel logisch. De KPN wil natuurlijk niemand weigeren, want ze moeten verdienen. Maar bij de Gamma is het wel te koop, dus we denken dat we naar de Gamma gaan en dat papa het daar dan koopt: een toestel waarop je ziet wie d’r gebeld heeft, met naam en al. Maar vooral met iets ingebouwd dat je een bepaald nummer kunt weigeren. Zodat papa nooit meer door Ben Kok gebeld wordt.’ »
49.
« We deden een avondje opera. Een paar stoelen verderop zat de koning verveeld te kijken. ‘Let nou eens op,’ fluisterde ik in Meesjes oor, en ik boog me over haar schoot heen in de richting van de koning. ‘Wat een waardeloze muziek, is het niet, majesteit?’ wierp ik hem toe. De koning knikte instemmend en bromde: ‘Juist, dat is juist, heel juist!’ Terwijl het orkest een kalm tussenstukje inzette waarbij er op het toneel veel gelopen, maar niks gezongen werd, kwam de vorst overeind. Hij wrong zich vastberaden de rij uit, en schreed in de richting van de orkestbak. Daar stond de componist zelf te dirigeren. De koning tikte hem op zijn schouder. ‘U zou eens wat meer naar Mozart moeten luisteren,’ zei de majesteit nors en zo hard dat iedereen het kon verstaan. Daarop verliet hij de zaal, door een achterdeurtje. De componist kon het allemaal niks schelen, die sloeg gewoon de maat door en zette met veel brio een nieuwe passage in. Ik sprong op, klapte hard in mijn handen en riep: ‘Bravo! Dit is de enige juiste reactie! Bravo!’ De zaal volgde mijn voorbeeld. Zo kreeg de toondichter ruim voor einde van de voorstelling al een staande ovatie. De muziek was er ook op vooruitgegaan, maar het bleef toch een hele slappe hap. »
50.
« In de vochtige hobbykelder van de Rooms Katholieke jongensschool, oreerde pater Wouter onder de handenarbeidlessen ononderbroken over het stichtelijke van zagen, schroeven, vijlen, schaven, lakken, rekjes en krukjes, dat hem steevast, maar vooral in de herfst, via filosofen als Kant, Schelling en Kierkegaard leidde naar zijn favoriete beeld van het leven, het denken, het zijn, het bewustzijn, God en de wereld: de doolhof. Ja, als je er goed over nadacht, wat was er eigenlijk niet aan een doolhof gelijk? ‘Het beeld van de doolhof past op alles ... an sich ...’ riep pater Wouter, en zijn bleke wangen kleurden er rood van. Hij zette zijn zaag op het kaarsrechte potloodstreepje dat hij net op een blank houten balkje had getrokken, en maakte daar voorzichtig een eerste kleine inkeping. ‘Ook ons lichaam is zo’n wirwar van gangen en kanalen, hè, pater Wouter,’ zei ik, om een goede indruk te maken door te laten merken dat ik hem begrepen had. ‘Dat is ook net een labyrint, met al die aders en bloedvaten en darmen en zo...’ Er verscheen een scheef lachje rond de mond van pater Wouter. Hij streek met een hand door zijn goudblonde kuif. ‘Heel goed zo, jongen,’ zei hij. ‘Ook ons lichaam is een doolhof. Maar dan wel een dwaal in een dwaal in een óverdwaal... Want elke uitgang is een ingang.’ En met één verbeten, felle ruk zaagde hij zijn balkje in twee. »
51.
« Op de markt kwam ik Gilles tegen. Hij stond er wat verloren tussen de kerstbomen. Ik had er net voor één euro een boekje gekocht dat ooit deel uitmaakte van de collectie van de Sittardse Openbare Leeszaal en Bibiliotheek. Op de binnenzijde van de kaft plakte een blaadje met daarop in koeien van letters een waarschuwing. ‘De directie van de R.K. Openbare Leeszaal wijst de lezer op het gevaar voor besmetting wanneer bij het omslaan der bladen de vingers met speeksel worden bevochtigd. Men wassche de handen vóór het lezen.’ ‘Gelukkig maar dat ik tegenwoordig vrijwel enkel nog elektronisch lees’ zei ik tegen Gilles. ‘Het gevaar voor besmetting is dan beduidend minder.’ Hij wikte en woog de bomen. Zo’n grote, of toch beter maar een kleintje? Doe ik het, of doe ik het niet? Ten slotte haalde hij zijn schouders op, en samen liepen we op huis aan. ‘Toen het de vorige keer crisis was,’ zei Gilles, ‘werd met Kerstmis het flesje Eau de Cologne van 4711, dat grootmoeder onder de kerstboom vond, ieder jaar kleiner. Net als de boom zelf, net zolang tot hij opvouwbaar en van plastic was geworden. Dat is hij sindsdien altijd gebleven. Misschien is het maar beter zo.’ Ik begreep wat hij bedoelde. Bij ons op de flat was er helemaal geen kerstboom meer. Daar lagen de stukjes zeep, de zout- en peperstelletjes, de stropdassen en de repen chocola op de grond onder de raamdeuren naar het bordes. Want met de gordijnen wijd open was de stad met al haar lichtjes buiten al kerstboom genoeg. »
52.
« Waarom dat handje voor je mondje, Akariko? Heb je meester Gier gezien? Wat daar zwart beleerd wijdbeens op het stoeltje naast hem zat, was dat niet zijn dochter? Pakte ik zijn belle, maar naaide ik de Gier? Zie je ze voor je? Vallen er druppels van de waterleiding? Of komen ze uit de hemel? Zouden je makkertjes, die en masse in en rond de kartonnen dozen vol oude kranten en tijdschriften pissen, kakken, copuleren en er vervolgens hun nageslacht in uitbroeden, zich eraan laven? Wat denk je? Jouw moskee of de mijne? Al dat gepiep, gesneer en getoeter, is dat nou vooruitgang? Of deelt het door niks dan zichzelf en is het eigenlijk een priemgetal? Is dit de laatste spiegel soms? Eten katten vleermuizen? Wegdekhengsten? Voel je hoe klassiek dat klinkt, als een opmaat met reprise in de kleur van Goebbels’ stem? Tevreden? Of heb je liever een bom-bom op je bas-bas? Zal ik me dan maar omkleden? Zullen we er een punt achter zetten? Wat denk je? Wordt Merel vogel beter? Is dit de laatste winter? »

about

"Seventy Seconds" is a sound diary for the prime year, 2011, the first of the 130th pair of sexy primes (2011, 2017). It contains 10 seconds of sound for each of 2011's 365 days, recorded at shifting hours, always there where I happened to be on that day at the given time.
To read more about the how's and why's, go: 70s.soundblog.net.
The work is called "Seventy Seconds" because it was published, on the go, in weekly editions of 70 seconds, on Hard//Hoofd (hardhoofd.com), a Dutch online daily for culture and journalism. The weekly sound bytes were accompagnied by a photo taken by photographer Pieter van Wynsberghe, as well as by a short litter-rary prose/poem-like text, in Dutch.
The first 6 months of Seventy Seconds together became the 10th episode of Radius, an experimental radio broadcast platform based in Chicago, IL, USA (theradius.us/episode10); the second 6 months are Radius's 28th episode (theradius.us/episode28)

«__The rapid succession of daily sonic snippets relentlessly mirrors the passing of time, eavesdropping on a very personal soundscape that due to the decasecond shifts and cuts manages to remain sort of abstract. But the attentive (re-)listener may over time discern the many lines of (unfinished) drama and euphoria, of hopes and fears, as they continue to unfold. It is in this sense that these decasecond pieces truly become diaries. They are also simply works made out of sound, the 'intangible and uncanny ghost that always travels half a mile ahead of its own shape' (William Faulkner, Light in August)__»

The digital download comes with a '2011 in precisely one minute' bonus track, and with a PDF e-Book containing the 52 HardHoofd texts (in Dutch), pictures and two 2011 SoundBlog entries dedicated to the project, its origin and its progress.

Even more to read:
harsmedia.com/SoundBlog/Archief/00836.php

credits

released April 20, 2018

license

all rights reserved

tags

about

soundblog

.«iftheskywastornleasttheredbesomenoise» (Yi Sang / 이 상)

contact / help

Contact soundblog

Streaming and
Download help

Redeem code

Report this album or account

If you like Seventy Seconds, you may also like: